Het is alweer enkele weken geleden dat de Olympische Spelen in Rio werden gehouden. Ikzelf vind het een geweldig sportevenement. Om mij heen zijn er mensen die dit sportevenement zo gaaf vinden dat ze “blij“ zijn dat het afgelopen is zodat ze eindelijk weer op tijd kunnen slapen.

Vooral turnen is mijn favoriete sport. Daarbij gaat het mij niet alleen om de verschillende oefeningen of kuren die getoond worden maar vooral de focus bij de uitvoering ervan. De blik in hun ogen, zo geconcentreerd alsof ze door niets of niemand gestoord worden, zoals de herrie van de omgeving, de (hogere) score van een ander maar vooral de hoge verwachtingen die door familie, vrienden en land op hen gelegd worden. Ze opereren als onder een vergrootglas waarbij hun rivalen net zo goed zijn als zij en winnen voornamelijk bestaat uit “geen fouten maken”.

Topsporter word je niet zomaar aldus het commentaar dat tijdens de uitzendingen gegeven wordt. Naast talent is er heel veel oefening nodig waarbij een oefenweek van 30 uur meer gewoonte dan uitzondering is. Tijdens de training worden de oefeningen tot in de perfectie geoefend. Dit houdt in dat de topsporter zijn oefening binnen een vastgestelde tijd en binnen de voorgeschreven regels uitvoert. De prestaties dienen uitmuntend te zijn om überhaupt in aanmerking te komen voor een plaatsing in het Olympisch team. Om deze perfectie te bereiken wordt jaren geoefend waarbij hij bijgestaan wordt door een batterij aan begeleiders zodat hij zijn ding kan doen wat hij het liefste doet en daarnaast ook weerbaar wordt voor de enorme druk om foutloos te presteren en dus te winnen.

Topsport lijkt veel op de manier waarop medici hun beroep uitoefenen. Ook bij hen geldt dat ze eerst moeten laten zien dat ze talent hebben als voorwaarde om in aanmerking te komen om het vak te leren. Daarna volgen jaren van oefening in de vorm van theorie en praktijk om vervolgens het geleerde foutloos uit te voeren binnen de normen die er wettelijk gesteld worden met betrekking tot de verrichting, de tijd die ervoor staat en de manier waarop het afgehandeld wordt. Helaas stopt de overeenkomst tussen topsporters en medici hier want tijdens de weg van student naar dokter wordt er in tegenstelling tot de topsporter vrijwel geen begeleiding gegeven op het persoonlijke vlak, ondanks dat ook zij opereren als onder een vergrootglas. Daarbij hebben niet alleen de directe betrokkenen een mening over zijn werkzaamheden maar ook de zorgverzekeraars, de beleidsmakers en de politiek.

Wanneer iemand onder grote druk aan zoveel voorwaarden moet voldoen en er alleen maar perfectie van hem verwacht wordt, dan zijn fouten zo gemaakt, kritiek zo gegeven en conclusies zo getrokken. In het ergste geval wordt, in dit geval de dokter, weggezet als incompetent of als iemand die uit is op andere zaken die niets te maken hebben met het beter maken van patiënten. We vergeten dan gauw dat er achter deze “looser“ een mens schuilt die zich jaren heeft ingespannen en zijn uiterste best heeft gedaan om zijn werk tot in de perfectie uit te voeren. Sterker nog, er wordt vanuit gegaan dat als hij niet tegen de hoge werkdruk, tegenslag of kritiek kan, hij niet voor het vak geschikt is. Begeleiding wordt als onnodig bevonden terwijl aan de andere kant uit onderzoek blijkt dat onder medici een hoge burn-out gehalte heerst en dat 1 op de 10 aan alcohol verslaafd is.

Bij het kijken naar de topsporters tijdens de Olympische Spelen, kan ik het niet laten te dromen over veranderingen die teweeg zullen brengen als ook de dokter gezien wordt als mens. Iemand die niet alleen opgeleid is om mensen beter te maken maar ook begeleid wordt om weerbaar te zijn tegen de enorme druk waaronder hij moet werken. Een dokter die zich beter in zijn vel voelt en datgene doet wat hij het liefste doet, waar hij jaren voor geoefend heeft en waar hij goed in is: het genezen van mensen.